Bram Bogart, Rouge 2, 2000, gemengde techniek op doek, 32 x 33 cm
Gerard Verdijk, B-62, 1962, olieverf op doek, 170 x 90 cm
Kees van Bohemen, Schilderij no 602, 1961, olieverf op doek, 86 x 122 cm

Van Informeel

De Informelen

De term ‘informeel’ wordt begin jaren 50 geïntroduceerd in Frankrijk. Ook in Duitsland wordt de aanduiding gebruikt voor schilderkunst waarin een bewust gekozen compositie of figuratie – een herkenbare voorstelling – afwezig is. Olieverf is niet langer het gangbare medium. Schilderijen en objecten worden ‘informeel’ genoemd omdat met nieuwe schildersmaterialen geëxperimenteerd wordt. Zo worden as, zand, gips, hout, perspex, papier en soms ook herkenbare voorwerpen (ready mades) aan de verf en dus aan het schilderij toegevoegd.

Voordat de Nul-groep zich formeerde waren Armando, Henk Peeters, Jan Schoonhoven, Kees van Bohemen en Jan Henderikse actief in de ‘Hollandse Informele Groep’. Nul is dan ook onverbrekelijk verbonden met de informele kunst zoals die in Nederland met een groot aantal kunstenaars aan het eind van de jaren 50 vertegenwoordigd is. Hun abstracte schilderijen herken je vooral door het gebruik van allerhande materialen en het experimenteren met monochromie: verf in overwegend één kleur.

Bram Bogart | Delft 1921 – 2012
In de eerste zalen hangen werken die tussen 1953 en 1963 gemaakt zijn. Bram Bogart, van wie een vroeg schilderij uit 1953 te zien is, kan beschouwd worden als de grondlegger van de informele kunst in Nederland. Hij werkt in Parijs en is in het begin nog ontvankelijk voor invloeden uit de Franse schilderkunst. Hoofdmedium is nog steeds de verf die heel dik wordt opgebracht waardoor reliëf ontstaat. Dat reliëf herken je ook op vroege schilderijen van Kees van Bohemen, Herbert Zangs en Emile Circkens.

Het schilderij: meer dan verf alleen
Soms werkt de kunstenaar vanuit een tache (een vlek) met de notie dat het schilderij zichzelf schept. Van een voorstudie of een vooropgezet plan is geen sprake meer.

Ook zien we ruwe oppervlakken in matte verf die doen denken aan verweerde muren, zoals in het werk van Fred Sieger en Wim de Haan. Als je goed kijkt, herken je abstracte voorstellingen die met de achterkant van een penseel zijn ingekrast. In de werken van Jaap Wagemaker – die vaak lijken op geërodeerde landschappen – vinden we hout, touw en metalen bouten.

Bij Gerard Verdijk en Rik Jager zie je het grote gebaar dat met een brede kwaststreek spontaan is aangebracht op een groot doek. Henk Peeters voegt verbandgaas, haar, veren, watten en andere materialen toe. Later zal hij hele koeienhuiden met  vlekkenpatroon opspannen. Aardetinten, zwart, grijs en wit overheersen in de schilderijen. Schaarse kleuraccenten herinneren aan Miró.

De Informelen ontmoeten elkaar in Galerie .31 in Dordrecht. Het is het enige toevluchtsoord voor de materieschilders. De pers is vernietigend over hun werk. Terwijl Bogart en Wagemaker al snel internationale waardering krijgen, heeft het benepen, verzuilde Nederland van de jaren 50 geen oog voor hun werk.

De informele kunst, althans een deel daarvan, moet het dus hebben van zijn materie. Een verwijzing naar de herkenbare werkelijkheid is er niet. Het schilderij verwijst naar zichzelf als geheel of naar de materie waaruit het is opgebouwd. Pas bij Nul treedt het belang van de werkelijkheid weer op de voorgrond.

Armando Amsterdam 1929 – 2018
De overgang van Informeel naar Nul begint met een provocerend en schokkend pamflet van Armando. Qua opmaak komt het overeen met de Bekanntmachungen van de bezetter in de Tweede Wereldoorlog. In niet mis te verstane taal rekent  Armando af met de zogenaamde ‘beschaafde heren van de Goede Smaak, de jongens van het compromis’. Daarmee doelt hij op Cobrakunstenaars die abstractie afwijzen en voorstanders blijven van de traditionele schilderkunst. ‘Ons interesseert alleen het zwarte einde’, schrijft Armando. Zijn nihilistische kijk op het leven vertaalt zich eind jaren 50 in een serie somber werk dat hij ‘Peinture Criminelle’ noemt. Begin jaren 60 maakt hij nog even somber en beladen werk maar nu met – in plaats van verf – platen metaal, bouten en prikkeldraad. De werken in zwart en wit die in de tentoonstelling zijn opgenomen illustreren de overgang van informeel naar industrieel. Naar een nieuw wit begin. Naar Nul.

Grote inspirators zijn onder meer de overwegend a-chroom (zonder het gebruik van kleur) werkende Piero Manzoni en Yves Klein. Die laatste wist zijn typische kleur blauw zelfs te patenteren. Ook Lucio Fontana, die in zijn schilderijen snijdt en steekt om ze driedimensionaal te maken, speelt een belangrijke rol.

 

Te zien in de tentoonstelling 04 Van Informeel via Nul naar nu...